Nederlands MOET (blijven)

Essay | door Annette de Groot

17 november 2017 | Nederlandse universiteiten zijn in hoog tempo aan het verengelsen, ondanks tal van zwaarwegende argumenten om dat proces resoluut een halt toe te roepen. Je zou denken dat alleen al de dreiging dat verdergaande verengelsing steeds grotere delen van de samenleving van de universiteit zal vervreemden voor de universiteiten zelf genoeg reden is om een pas of de plaats te maken of om ze, als ze daarmee talmen, van hogerhand tot de orde te roepen.
En dan zijn er nog al die andere bezwaren tegen verdergaande verengelsing. Ik richt me hier in het bijzonder op een daarvan: het verlies aan uitdrukkingsvaardigheid bij docenten en studenten en de verminderde levendigheid, nuance en diepgang van het onderwijs die daarvan het gevolg zijn.
‘If it’s not said in English it’s not said at all’ (Petry, 2017)
Een verlies aan uitdrukkingsvermogen treedt op bij alle docenten en studenten bij wie het Engels zwakker is dan het Nederlands. En dat geldt voor verreweg de meesten. Het zijn “ongebalanceerde tweetaligen" met het Nederlands als dominante moedertaal en het Engels als zwakkere tweede taal. Het niveauverschil tussen het Engels en het Nederlands geldt voor alle talige deelvaardigheden, al is het doorgaans groter bij taalproductie (spreken en schrijven) dan bij taalperceptie (luisteren en lezen). Behalve het uitdrukkingsvermogen is dus ook het taalbegrip van het gros van onze docenten en studenten gebrekkiger in het Engels. En niet minder zorgwekkend: omdat taalvaardigheid en denkvaardigheid nauw verweven zijn, zal het gebruik van het Engels als voertaal in het onderwijs ook hun denkvermogen inperken.
Die geringere taalvaardigheid in het Engels is vooral zo zorgwekkend omdat er algemeen wordt geconstateerd dat veel studenten vanwege een gebrekkige Nederlandse taalvaardigheid nu al problemen hebben met essentiële academische vaardigheden zoals kritisch denken, argumenteren, analyseren, redeneren en overtuigen. Om die op het gewenste niveau te brengen pleiten allerlei instanties voor meer aandacht voor Nederlandse taalvaardigheid binnen het hoger onderwijs. . Ook de Wet op het Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek WHW schrijft voor dat universiteiten de uitdrukkingsvaardigheid in het Nederlands van Nederlandstalige studenten bevorderen. Met het zwakkere Engels als voertaal binnen het onderwijs, zelfs binnen de bacheloropleidingen, kunnen de geconstateerde tekortkomingen zich op veel grotere schaal gaan voordoen. Anders gezegd, het is aannemelijk dat door de verengelsing van de bacheloropleidingen meer studenten hun academisch potentieel niet optimaal kunnen benutten omdat ze door hun geringere taalvaardigheid in het Engels belemmerd worden bij het ontwikkelen van een goede academische geletterdheid, zoals vaardigheden als redeneren, argumenteren en kritisch denken collectief worden genoemd.
Een andere onwelkome bijvangst van de versterking van de positie van het Engels in het onderwijs is dat het Nederlands erdoor zal verzwakken, want voor taal (en veel andere vaardigheden) geldt wat in het Engels bondig wordt uitgedrukt met de spreuk use it or lose it: om te voorkomen dat er taalverlies optreedt moet een taal voortdurend onderhouden worden. De veel gehoorde tegenwerping dat het Nederlands levenskrachtig is en het daarom zo’n vaart niet zal lopen strookt niet met wat taalkundigen doorgaans zien als een belangrijk teken van de vitaliteit van een taal: dat er in alle maatschappelijke sectoren overwegend voor die taal gekozen wordt. Pas als er in de taalkeuzes verschuivingen gaan optreden naar een andere taal dreigt corrosie van de verdrongen taal. De Nederlandse Taalunie, hoeder van het Nederlands, zei het recent zo: “Het Nederlands verliest aan vitaliteit wanneer mensen in één of meer maatschappelijke domeinen minder Nederlands en meer andere talen gebruiken". En precies dát is wat er momenteel aan het gebeuren is in het maatschappelijke domein van het universitaire onderwijs.
Door het Nederlands in de vergeethoek te zetten riskeren we bovendien dat de tweetaligheid van docenten en studenten verzwakt, en dit terwijl tweetaligheid een groot goed is dat zowel praktische als cognitieve voordelen biedt. De voordelen zijn zo divers dat elk hoogwaardig onderwijsbestel erop gericht zou moeten zijn tweetaligheid te bevorderen en versterken.
Het muilkorven van het taalgebruik van docenten en studenten en het knevelen van hun gedachten; het verlies van levendigheid, diepgang en nuance in het onderwijs dat daarvan het gevolg is; een geringer taalbegrip; dreigend terreinverlies van het Nederlands; een verzwakte tweetaligheid. Als we alleen nog maar kijken naar de gevolgen van de verengelsing voor taal en taalgebruik staat er al veel op het spel en is er alle reden om te vrezen dat met verdere verengelsing kwaliteitsverlies van het universitaire onderwijs optreedt, en dit terwijl veel pleitbezorgers van de verengelsing beweren dat het een kwaliteitsimpuls geeft aan het onderwijs.
Het zijn stellige beweringen die ik hier poneer, die me verplichten tot een onderbouwing met feiten. Die zijn deels te vinden in de uitgebreide wetenschappelijke literatuur over de verschillen in taalkennis en taalgebruik tussen moedertaal- en tweedetaalsprekers van een taal. Publicaties van studies naar de Nederlandse en Engelse taalvaardigheid van Nederlandse universitaire studenten vormen een substantieel deel van deze literatuur. Tal van de daarin gerapporteerde bevindingen tonen aan dat taalvaardigheid in de tweede taal het verliest van die in de moedertaal en samen maken ze inzichtelijk waarom en hoe het uitdrukkingsvermogen en denkvermogen te lijden hebben onder het gedwongen gebruik van een zwakkere taal. Ik noem er een aantal:
Woordherkenning en woordproductie zijn minder geautomatiseerd in de zwakkere tweede taal dan in de moedertaal en kosten daarom relatief veel tijd en aandacht.
Als gevolg van een geringere efficiëntie van taalverwerking in de tweede taal is de mentale belasting bij het gebruik van die taal groter dan bij het gebruik van de moedertaal.
Het accent dat de spraak van verreweg de meeste niet-moedertaalsprekers van een taal kenmerkt heeft een negatief effect op de verstaanbaarheid en het begrip van het gesprokene.
Een spraakaccent leidt er bovendien toe dat de luisteraar minder onthoudt van wat de spreker zegt dan wanneer een moedertaalspreker precies hetzelfde zegt.
Ingrijpender nog: een spraakaccent vermindert de door de luisteraar ervaren geloofwaardigheid van de spreker, en hoe sterker het accent in de tweede taal, des te minder de spreker wordt geloofd.
Ook al zijn de effecten van de meeste van de tot nu toe genoemde kenmerken van het gebruik van een tweede taal elk afzonderlijk klein, samen tellen ze op tot reële en door de taalgebruiker gevoelde belemmeringen in het talige functioneren die de niet-moedertaalspreker ten opzichte van een moedertaalspreker aantoonbaar op achterstand zetten. En dan heb ik de vermoedelijk belangrijkste oorzaak van het geringere uitdrukkings- en begripsvermogen in een tweede taal nog niet genoemd: het relatief kleine vocabulaire in een tweede taal. Woorden zijn dragers van “lexicale concepten" (de woordbetekenissen) en vervullen bij betekenistoekenning en betekenisoverdracht een hoofdrol. Ze zijn daarin veel belangrijker dan andere onderdelen van het taalsysteem, zoals grammatica. Daarom is een grote woordenschat van cruciaal belang voor een goede functionaliteit van een taal. Een gebrekkige grammatica kan een conversatie belemmeren maar een gebrekkige woordenschat kan een conversatie totaal blokkeren. We hebben het als toerist allemaal wel eens aan den lijve ervaren.
Bovendien, omdat lexicale concepten belangrijke ingrediënten zijn van ons denken, is niet alleen ons uitdrukkingsvermogen maar ook ons denkvermogen afhankelijk van de omvang van onze woordenschat. Een grote woordenschat faciliteert denkprocessen; een kleine woordenschat beperkt of belemmert het denken. In zijn dystopische roman nineteen eighty-four gebruikt George Orwell dit gegeven door het regiem van Oceania het volk een taal met een beperkte woordenschat op te laten leggen, het Newspeak, met de bedoeling het denkvermogen van het volk te beknotten.
Samengevat, omdat het vocabulaire in een tweede taal kleiner is dan in de moedertaal ontneemt het verengelsen van het onderwijs de meerderheid van de studenten en docenten een deel van hun uitdrukkingsvermogen en begripsvermogen en belemmert het bovendien hun denken. Het aantal woorden dat hen door onderwijsverengelsing wordt ontfutseld is aanzienlijk. Het is een ware kaalslag die daar plaatsvindt, zoals blijkt uit de volgende cijfers. De Engelse woordenschat van hoog opgeleide moedertaalsprekers van het Engels wordt getaxeerd op ongeveer 20.000 woordfamilies; die van hoog opgeleide tweedetaalsprekers van het Engels op ongeveer 8.000 tot 9.000. In lijn met deze schattingen stelde een Nederlands onderzoek vast dat Nederlandse eerstejaarsstudenten aan het begin van hun universitaire opleiding ongeveer 19.000 Nederlandse basiswoorden kennen. Buitenlandse studenten die net waren toegelaten tot dezelfde opleiding kenden er ongeveer 11.000, dus 8.000 minder. Op basis van deze gegevens kan worden geconcludeerd dat studenten met het Nederlands als moedertaal en beginnend aan een volledig Engelstalige opleiding over ruim 40% minder woorden beschikken dan wanneer ze zouden beginnen aan een Nederlandstalige opleiding. Hun uitdrukkings- en begripsvermogen in het Engels worden nog verder beknot doordat de Engelse woorden die ze wel kennen veel oppervlakkiger gekend worden dan de corresponderende Nederlandse woorden, met minder betekenisnuances en -connotaties en met minder en zwakkere verbindingen naar gerelateerde woorden in het geheugen (zoals synoniemen en antoniemen).
En terwijl het spreken, taalbegrip en denken van al die studenten en docenten door het opgelegde Engels merkbaar aan banden worden gelegd, liggen duizenden goed gekende Nederlandse woorden – moeizaam verworven doorheen jaren van intensief taalgebruik – te verkommeren in het geheugen omdat ze niet meer gebruikt worden, met verlies van het Nederlands als gevolg. Meer in het bijzonder: voor het Nederlands dreigt een verlies van al die woorden die in het dagelijkse huis-, tuin- en keukengebruik van het Nederlands weinig gebruikt worden maar wel belangrijke bestanddelen zijn van de meer formele academische taal. Het is overigens onwaarschijnlijk dat ook de grammatica en fonologie van het Nederlands veel te lijden krijgen onder verengelsing, omdat die immers blijvend onderhouden zullen worden buiten de muren van de universiteit. Dat is wellicht de reden waarom sommige instanties menen dat het Nederlands ondanks de verregaande onderwijsverengelsing veilig is, want grammatica wordt door veel taalkundigen beschouwd als het meest essentiële onderdeel van het taalsysteem (wat gezien de toch vooral communicatieve functie van taal een bedenkelijke opvatting is). Zolang de structuur van een taal niet wordt aangetast door invloeden van andere talen is er niets aan de hand, zo wordtgeredeneerd.
Tenslotte, als direct gevolg van het verlies van Nederlandse taalvaardigheid zal onderwijsverengelsing ook de tweetaligheid van staf en studenten verzwakken, en dit terwijl tweetaligheid zo’n kostbaar bezit is. Dat tweetaligheid praktische voordelen biedt behoeft geen uitleg, maar daarnaast leiden bepaalde vormen van tweetaligheid ook tot verbeteringen in een aantal cognitieve vaardigheden: verhoogde cognitieve flexibiliteit en creativiteit, een beter ontwikkeld vermogen om concepten te vormen, een betere sturing van de aandacht bij het uitvoeren van talige en niet-talige taken en een groter werkgeheugen . Een belangrijke oorzaak van die cognitieve voordelen is linguïstische diversiteit: talen verschillen onderling in de manier waarop ze de wereld om ons heen coderen in grammaticale en lexicale concepten. Dit leidt tot verschillen in de conceptuele wereld en denkprocessen van sprekers van verschillende talen. Maar hier vooral van belang: het leidt er ook toe dat de conceptuele wereld van tweetaligen rijker en gevarieerder is dan die van eentaligen. In Orwelliaanse Newspeakterminologie zijn tweetaligen breeddenkers en eentaligen smaldenkers ( noot ).
Dat rijke arsenaal van cognitieve voordelen dat tweetaligheid kan bieden zouden we maximaal moeten benutten door de ongebalanceerde tweetaligheid van onze studenten en docenten in volwaardig tweetalige opleidingen te transformeren naar gebalanceerde tweetaligheid, met een vergelijkbaar hoog vaardigheidsniveau in beide talen. Binnen zo’n opleiding hebben het Nederlands en het Engels een gelijkwaardige status en worden ze bij alle talige deelvaardigheden –luisteren, lezen, spreken en schrijven – in (ongeveer) dezelfde verhouding gebruikt. De literatuur over dergelijk tweetalig onderwijs geeft alle reden erop te kunnen vertrouwen dat het Nederlands onder die omstandigheden niet zal afkalven en dat het Engels substantieel zal verbeteren. En als niet te versmaden bonus is er dan nog dat gemaximeerde cognitieve voordeel. Onze uitgangspositie bij zo’n transitie naar een volwaardig tweetalig curriculum is bijzonder gunstig, want onlangs nog werden de Nederlanders uitgeroepen tot wereldwijd de beste beheersers van het Engels als tweede taal. Met een aantal weldoordachte aanpassingen aan het taalbeleid van opleidingen, voor zover nog niet compleet verengelst, ligt gebalanceerde Nederlands-Engelse tweetaligheid binnen handbereik.
Maar het realiseren van zo’n volwaardig tweetalig curriculum heeft een consequentie met een scherpe angel: het vereist dwingend dat alle studenten en docenten, dus ook de buitenlandse, Nederlands spreken. Net als in de voor het Nederlands gouden jaren van weleer, zullen buitenlandse studenten een Nederlandse toelatingstest moeten doen en moeten buitenlandse docenten gehouden worden aan hun contractuele verplichting Nederlands te leren. Maar dat zou sowieso de gewoonste zaak van de wereld moeten zijn. Met xenofoob taalnationalisme heeft dit niets te maken. Wel met respect voor de taal waaraan we een belangrijk deel van onze identiteit ontlenen en waarin we ons het beste kunnen uitdrukken. Bovendien, niets is kosmopolitischer dan waar ook ter wereld de landstaal te spreken.
Een verplichting om Nederlands te leren zal ook de instroom van buitenlandse studenten intomen en daarmee beter in evenwicht brengen met de uitstroom van Nederlandse studenten naar het buitenland. Dat evenwicht is nu ver te zoeken. Omdat de stijgende onderwijskosten van groeiende studentenaantallen niet evenredig worden gecompenseerd in de rijksbijdrage , zet ook die disbalans tussen inkomende en uitgaande studenten de onderwijskwaliteit onder druk.
Kortom, er zijn tal van zwaarwegende redenen het Nederlands, naast het Engels, volwaardig als voertaal in het universitaire onderwijs te handhaven. Als we weigeren mee te gaan in de neiging van velen om het streven naar het behoud van het Nederlands in het universitaire onderwijs als een achterhoedegevecht te beschouwen, kan de mammoettanker die verengelsing heet vast nog worden gekeerd. Maar dan moeten de volledig Engelstalige opleidingen aan onze universiteiten zonder verder uitstel bevroren worden op het huidige aantal en de universitaire bestuurders zich, samen met alle andere betrokkenen, subiet gaan bezinnen op de vraag hoe het schip zonder verdere nevenschade bij te sturen is.
‘Je vergist je, Marcel (…). Ik neem dat Engels van ons heel serieus. Het is een masker waarachter we onze middelmatigheid proberen te verbergen. Ons gebrek aan durf, aan eigenheid, aan ziel en aan zijn. Dat Engels van ons zegt alles over ons diepgeworteld gevoel van onbeduidendheid’ (Petry, 2017)
Deze tekst is een bewerking van het afscheidscollege van Annette de Groot: Nederlands moet: over meertaligheid en de verengelsing van het universitaire onderwijs, 27 september 2017. U vindt de tekst van het afscheidscollege onder de rode knop rechtsonder (De auteur heeft getracht de herkomst van het beeldmateriaal te achterhalen en de auteurs te benaderen. Mocht er onterecht gebruikgemaakt zijn van beeldmateriaal, dan wordt de verwijzing direct weggehaald.).